Historie van de kerk

1. Het ontstaan.

Nijbroek maakte voor 1328 deel uit van het kerspel Terwolde. Dit is onder meer af te leiden uit een oorkonde in het archief van de abdij Ter Hunnepe, een klooster, dat vroeger ten zuidoosten van Deventer aan de Schipbeek heeft gelegen.

Dit klooster had uitgebreide bezittingen op talrijke plaatsen in Gelderland en Overijssel, ook in Terwolde, Nijbroek, Vaassen, Welsum, Oene, Wilp en Voorst. In bedoeld stuk, dat gedateerd is 25 juni 1335, geven Diederic van den Bussche en Johan Bec, schepenen te Nijebroeck in Wolderkerspel te kennen, dat Mathias Bennenbroder in Nijbroeck vier morgen land in Wenmermarc verkoopt aan het klooster Ter Hunnepe. Dat wil dus zeggen, dat Nijbroek, dat in 1328 een afzonderlijk richterambt was met een eigen richter en schepenen.

In 1335 behoorde Nijbroek kerkelijk nog onder Terwolde. Enige jaren later, in 1339, werd Nijbroek een afzonderlijk kerspel, met een eigen kerk en pastoor, en dat is sindsdien gebleven. In dit verband moet er nog op gewezen worden, dat Nijbroek reeds voor die tijd een kapel bezat, waar op gezette tijden kerkdiensten gehouden en andere godsdienstige handelingen verricht werden. Deze kapel moest de eer van Moederkerk aan die van Terwolde geven, dat wil zeggen: ze moest belastingen in geld en/of natura opbrengen ten behoeve van de kerk en pastoor te Terwolde, welke laatste in ruil daarvoor zijn herderlijke plichten in de kapel vervulde. De Terwoldse kapelaan Jacobus Bonnaard, die de diensten in de Nijbroeker kapel verrichtte, werd als eerste pastoor aangesteld.

Vanaf 1339 was Nijbroek dus geheel van Terwolde afgescheiden, zowel in het wereldlijke als in het geestelijke bestuur. Maar de kerkelijke binding bleef nog bestaan in de oude vorm: de kerkelijke gemeente van Nijbroek moest jaarlijks een vast bedrag uitkeren voor het onderhoud van de Terwoldse pastoors. Deze geldelijke bijdrage is het laatst uitgekeerd in 1730, toen Nijbroek nog f 8,20 aan Terwolde betaalde. Dit gebruik heeft dus ongeveer 400 jaar stand gehouden.

De kapel was oorspronkelijk toegewijd aan de Heilige Remigius. Er zijn meerdere heiligen van deze naam geweest, maar omdat de Nijbroeker kermis vroeger in het laatst van augustus viel, moet hier bisschop Gregorius van Utrecht bedoeld zijn, wiens feestdag viel op 25 augustus. Hij was afkomstig uit de streek van Trier, leefde omstreeks 765, en was de derde bisschop van Utrecht. Hij is het ook geweest, die Lebuinus naar de IJsselstreek stuurde om het evangelie te verkondigen. Dit leidde tot de stichting van de kerken van Wilp en Deventer. Behalve van Jacobus Bonnaard, die eerste pastoor, zijn er verder in de Middeleeuwen geen namen van geestelijken bekend gebleven.

In de kerk van Nijbroek waren ook twee vicarien gesticht. De eerste was de Sint Catharina -vicarie, die aan jaarlijkse inkomsten 58 gld en 1 st had. Collatoren waren de prior van het klooster Monnikhuizen (bij Arnhem) en de pastoor van Nijbroek. Collatoren wil zeggen dat zij de vicaris mochten aanstellen. De andere vicarie, de Sint Agatha – vicarie, had jaarlijks aan inkomsten 65 gulden en 11 stuivers en stond ter collatie van de pastoor.

Gregorius van Utrecht

Een vicarie is volgens de wet een stichting. Het was oorspronkelijk een middeleeuwse rechtspersoon naar kerkelijk èn wereldlijk recht. Vanaf de Reformatie zijn het geen geestelijke instellingen meer. Zij kregen veelal een andere functie en vielen alleen nog maar onder het wereldlijke recht. Sinds de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek hebben vicarieën dezelfde juridische jas aangetrokken als een gewone stichting, maar verschillen zij in hun oorsprong. Op dit moment zijn er nog slechts zo’n 45 vicariestichtingen bekend die zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met in hun naam het woord vicarie, prebendebeneficie, Fries leen, of capellanie

Oorspronkelijk was de vicarie in de Middeleeuwen een afgezonderd vermogen waarvan de opbrengst bestemd was voor het levensonderhoud van een priester. Deze vicaris moest daarvoor aan een bepaald altaar een of meer heilige missen opdragen, in gebeden bepaalde personen gedenken en eventueel nog andere, in de stichtingsbrief opgedragen, taken uitvoeren. De inkomsten van zo’n vicarie werden gegeven aan een door de collator uitgekozen vicaris die formeel door de geestelijke overheid (de bisschop) in dit geestelijk ambt werd gesteld. De collator was de stichter of zijn opvolger, die het collatierecht had (ook patronaatsrecht genoemd). De vicaris was dan bezitter van de vicarie geworden onder de verplichting de vicariegoederen te beheren en die daarvoor kon optreden in het rechtsverkeer.

De Staten van de gewesten brachten tijdens de Reformatie de vicarieën onder het wereldlijke recht en wijzigden de bestemming (het werden veelal studiebeurzen) en zij namen het toezicht op de bestemming en het beheer van de goederen van de vicarieën van de geestelijke overheid over.

 2. De hervormingen

Het is niet zo geweest, dat de bevolking van deze streek van de ene op de andere dag van de Katholieke naar de Hervormde godsdienst overging. Het heeft nog tientallen jaren geduurd eer de zaken tot rust gekomen en bestendigd waren. Daar hebben ook veel factoren buiten het eigenlijke geloofsleven invloed op uitgeoefend. De berichten uit die tijd zijn nogal verward. De laatste pastoor in Nijbroek moet Reinier van Keppel geweest zijn. Maar in de tijd, dat deze zijn functie nog uitoefende, was men van Protestantse zijde reeds bezig, de Hervormde Kerk te organiseren. Omstreeks 1580 was er al sprake van een algemene Synode van wat men toen noemde de “Nederduytsch Gereformeerd Kercke”, later de Nederlands Hervormde Kerk en tegenwoordig Protestantse gemeente heet.

Daarnaast ontstonden in de verschillende gewesten provinciale Synoden. Dit gebeurde ook in Gelderland. Hier was het vooral stadhouder Jan van Nassau, oudste broer van Prins Willem van Oranje, die de Hervorming met kracht trachtte door te voeren. Zo vinden we, dat in 1583 reeds een provinciale Gelderse Synode werd gehouden in Doesburg, waar volgens de handtekeningen aanwezig was de predikant Petrus Harritius uit Nijbroek

3. Synode in Nijbroek

Nijbroek nam in die tijd nogal een belangrijke plaats in onder de Hervormde gemeenten, want op 11 september 1592 werd hier zelfs een particuliere Gelderse Synode gehouden.  Meestal gebeurde dit in grotere plaatsen, zoals Arnhem, Nijmegen, Zutphen, Harderwijk enzovoort. De voorzitter van de Synode van 1592 was Johannes Fontanus uit Arnhem. De Raadsheer Gerrit Voet was aanwezig namens het Hof van Gelderland en voorts waren enkele Veluwse predikanten present, waaronder Johannes Antonii uit Nijbroek. Verder waren uit deze omgeving geen predikanten verschenen, hetgeen wijst op een zeer onvolledige bezetting van die functies, en op een nog steeds Rooms – Katholieke invloed in deze streek.

Joh. Antonii heeft op deze Synode gepreekt, maar hij werd voorlopig nog te licht bevonden. Hij zou eerst nog een of tweemaal preken in Arnhem, alvorens in zijn ambt bevestigd te worden. Eind 1594 werd de Haan predikant in Nijbroek, hij was toen al bijna 65 jaar. Een man die een zeer bewogen leven achter de rug had en overal gezworven had. Toen hij 80 werd, in 1610, kreeg hij hulp in de persoon van Henricus Magirus. Deze werd zijn opvolger en stierf in 1631.

In 1616 is De Haan, ruim 85 jaar oud, overleden en in Nijbroek in de kerk onder de preekstoel begraven. Daar vond hij eindelijk de rust, die hij bij zijn leven nooit gekend had. Al heeft hij als mens stellig zijn gebreken gehad, hij is toch in zijn dagen een belangrijke figuur geweest, in Nijbroek en daarbuiten. Hij heeft zijn naam verlatijniseert tot Carolus Gallus (Karel de Haan). Hij heeft diverse geschriften op zijn naam staan.

Na 380 jaar leeft zijn naam nog voort in een paar stukken land, die hij vroeger als pastoriegoederen in gebruik heeft gehad. Ten zuidoosten van het dorp Nijbroek, oostelijk van de Middendijk, ligt nog het “Hanenland”, en in het Neerbroek, eveneens ten oosten van de Middendijk, aan de weg naar de Blankemate, vinden we nog het weiland “Hanengeere”. Deze namen houden de herinnering levendig aan de man, die bij de invoering van de Hervorming zo’n belangrijke rol heeft gespeeld. 

4. De kansel

In het begin van de 17e eeuw kreeg de kerk een kansel, die tot op heden is bewaard. Vanaf het begin zal deze tegen de noordkant van de triomfboog hebben gestaan, want tijdens de restauratie zijn geen aanwijzingen gevonden, dat hij elders opgesteld is geweest. Na de Reformatie werd in de veranderde liturgie meer nadruk op de preek gelegd, hetgeen tot gevolg had dat de preekstoel een centrale plaats ging innemen in de kerkruimte. Het aanbrengen van een nieuwe kansel zal mede veroorzaakt hebben dat men de wandschilderingen met apostelen en heiligen met een witte sauslaag zal hebben overgeschilderd, omdat men ze niet passend vond in een protestantse kerk. De preekstoel is versierd met fraai houtsnijwerk in de vorm van festoenen en dergelijke en een dikwangig engelenkopje onder tegen het klankbord. De kuip is zeszijdig en voorzien van boogpanelen en op de hoeken getorste zuiltjes. Aan de onderkant hangt een sierlijk gesneden druiventros. 

5. De klokken

Kort na de Reformatie werd er in 1610 een klok opgehangen, die door Willem Wegewart, lid van de bekende klokkengieters familie uit Kampen en Deventer was gegoten. Deze klok was 1580 kg. zwaar en had een diameter van 131 cm. Het volgende opschrift kwam er op voor: “NEEMPT WAER W TIDT WIE DAT GHY SYT DOER COLCKX GESLACH GEDENCKT UP STERVENSDACH WILM WEGEWART ME FECIT ANNO 1610.” In 1658 kwam er een tweede en kleinere klok, die door Peter en Henrich van Trier gegoten was. Deze familie kwam oorspronkelijk uit Duitsland en vestigde zich in Nijmegen en vervolgens in Huissen. Ook deze klok met een gewicht van 750 kg. en een diameter van 1 meter droeg een opschrift: “GUERT GERRITS ENDE FRANCISCUS MAGIRUS KERGKMEISTERS INT NYBROECK ENDE PETER DE BRUYN VIGE REGTER ENDE D JOHANNES COTIUS PREDICANT ALS OVERKERCKMR HEBBEN DESE KLOCK DOEN MACKEN; PETER EN HENRIGK V TRIER GEBROEDERS ANNO 1658”.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben de Duitsers deze beide klokken meegenomen. Het gemeentebestuur van Voorst heeft in 1960 opdracht gegeven aan de klokkengieterij Eysbouts in Asten om twee nieuwe klokken te gieten, identiek aan de 17de – eeuwse en met dezelfde opschriften. Op de grote klok zijn tevens de namen van het college van Burgemeester en Wethouders en Secretaris en het jaartal 1960 vermeld en bovendien is er als herinnering aan de roof een inscriptie aangebracht. In 2020 heeft een liefhebber het klokluiden op Youtube geplaatst.

6. De wandschilderingen

Bij de restauratie in 1980 kwamen een reeks schilderingen te voorschijn, die de twaalf apostelen voorstellen. De schilderingen bezitten een hoge kwaliteit en de wijze van voorstelling is zeer uniek. Gezien de stilistische kenmerken dateren ze uit de eerste helft van de 14e eeuw, hetgeen mede een bevestiging vormt dat het koor toen al aanwezig was. Slechts één figuur is bijna geheel vrijgelegd, terwijl de andere voor een zeer klein gedeelte of nog helemaal niet ontpleisterd zijn. Dit houdt verband met het feit, dat tot nu toe nog geen definitieve beslissing omtrent de schilderingen is genomen. Op de noordoostelijke sluitingswand, links van het venster, komt de prachtige figuur van de apostel Andreas voor met het X-vormige kruishout. Aan de rechterkant van hetzelfde venster is slechts een klein gedeelte schoongemaakt, maar duidelijk is hier Petrus met de sleutel als attribuut herkenbaar. Aan de rechterzijde van het venster in de koorsluiting is, hoewel met enige moeite, de figuur van Paulus met over de rechterschouder het zwaard te onderscheiden. Behalve de apostelreeks is er nog een schildering ontdekt en wel op de noordwand bij de noordwesthoek met de scheidingsmuur van koor en schip. Het gaat hier ongetwijfeld ook om een heilige. Het is niet ondenkbaar dat op deze plaats en op de zuidelijke koorwand er tegenover de heiligen Catharina en Agatha, aan wie de twee vicariën waren gewijd, zijn weergegeven. Bij werkzaamheden aan de triomfboog is tijdens het ontpleisteren nog geheelonverwachts een schildering aan het daglicht gekomen. Aan de noordzijde, waar de kansel staat, kwam een ridder tevoorschijn, in de houding en kledij van een Bourgondisch hoofs figuur, ten voeten uit afgebeeld op een grasveld met bloemetjes. Type en stilistische kenmerken wijzen er op dat deze schildering uit de 15e eeuw zal dateren, dus jonger dan de overige. Het onderzoek naar de kwaliteit van de schilderingen heeft aangetoond, dat ze zich bevinden op een goed intact gebleven en goed hechtende pleisterlaag. Geldgebrek is helaas de oorzaak dat deze schilderingen niet in de oorspronkelijke staat gerestaureerd kunnen worden. 

7. Avondmaalstel

In 1716 en 1717 worden twee avondmaalsbekers aan de kerk geschonken door de predikant Joh.de Lassaquere.

Op de bekers kunt u lezen: Anno 1716 Den 20 Octobr Johannes de Lassaquere, pastor. Jan Herms en Hermen Willems. Almoesseniers tot Neuwbroek “Armen Beker.” en: Anno 1717 Den 30 septemb. Johannes de Lassaquere, pastor. Harmen Willems en Berent Geres. Almoesseniers tot Neuwbroek. “Armen Beker.” In 1874 kocht men voor f 73,– van A. van der Sigtenhorst een avondmaalsstel en doopstel.

Op dit tinnen avondmaalsstel (een schenkkan en twee collectebekers) staan de initialen HVDL. Hermanus van der Linde, tingieter te Deventer, die in 1836 overleed, zou de maker er van kunnen zijn of zijn zoon Willem, die dezelfde merken als zijn vader gebruikte en in 1851 is overleden. Op het tin komt ook nog een vliegend bazuinblazend engeltje voor. Het engeltje geeft aan, dat het om de beste kwaliteit tin gaat. In 1989 is het avondmaalsstel uitgebreid met twee grote en een groot aantal kleine bekers door een schenking van een inwoner uit Nijbroek.

8. De lampen

In 1924 kreeg men elektrisch licht in de kerk. De huidige sierlijke 19de eeuwse kronen en wandarmaturen, die oorspronkelijk van olielampen voorzien zijn geweest, zullen toen zijn omgebouwd. 

Book your tickets